| |||||
Nieuws Auteur |
Fragment
Oproep aan ongelovigen Nieuwe opvattingen winnen veld: evangelisch creationisme, islamfundamentalisme en religieus sektarisme. Op verschillende vlakken zien we een hang naar meer rigide modellen. Alles wijst erop dat ze eraan komen, de prefecten van onze geest, zij die geloven dat er zoiets bestaat als een buitenmateriële kracht met een voorbeschikking, een project voor u en voor mij, misschien zelfs een uitverkiezing. We zijn er niet klaar voor. Ik heb mensen over zichzelf horen zeggen dat ze gelovig waren omdat ze in buitenaards leven geloofden. Anderen heb ik hun ongeloof horen verdedigen met behulp van een raadselachtig onderscheid tussen ‘toeval’ en ‘blind toeval’. Onze omgang met de thema’s van geloof en ongeloof is frivool en ontwijkend, onze argumentatie mist slagkracht en diepgang, vaagheid is troef. We verwarren tolerantie tegenover andersdenkenden met het kritisch onderbouwen van onze eigen opvatting. Een denkgebied dat blijft hangen in gemeenplaatsen maakt zich kwetsbaar, het zal in geen tijd worden veroverd door filosofieën die plausibeler concepten aandragen. Prat gaan op onze Verlichting zal niet mogelijk blijven als de groep die profiteert van die Verlichting deze niet meer weet te beargumenteren. We staan aan de vooravond van hete tijden. Al wie jonger is dan veertig behoort tot een ‘het-kan-zo-niet-langer-generatie’. Ze groeiden op na de jaren zeventig en werden groot met waarschuwingen zonder parure: dat de voorraden uitgeput raakten, dat de wereldbevolking te snel groeide. Het begon met autoloze zondagen en eindigde met... tja, hoe eindigde het? Nooit eerder stond de mensheid als geheel zo dicht bij een situatie van onomkeerbaarheid. Zelfs tijdens de Koude Oorlog, toen het ook leek alsof een globale vernietiging dichtbij was, bleven we met zijn allen geloven dat de situatie onderhandelbaar was. De Russen hielden ook van hun kinderen, dus met voldoende goede wil zou er wel een oplossing komen. Vandaag is het anders. Met smeltende gletsjers en stijgend zeewater kun je niet marchanderen. De schaarste en de mondiale verhuizingen die ons te wachten staan, zouden de volkeren in principe dichter bij elkaar kunnen brengen, maar de kans is groot dat het anders zal uitpakken. Meningsverschillen die nu niet relevant lijken, zullen dat straks wel zijn. Elk sluimerend geschil zal op de spits worden gedreven. In zijn nota voor de Europese Unie noemt Javier Solana de verandering van het klimaat niet voor niets een threat multiplier. Door de spanning die zal ontstaan, zal de god met het plan meer en meer in het debat opduiken. Niet-gelovigen zijn dubbel bedreigd: naarmate de planeet aftakelt, verliezen we niet alleen onze goede leefomstandigheden, maar wordt ons ook ontnomen wat je onze versie van het hiernamaals zou kunnen noemen. Ons hiernamaals – we hebben geen ander – ligt in de toekomst, in het geloof dat de volgende generatie beter af zal zijn dan de vorige. Er zijn miljarden mensen op de aardbol met een duidelijk omlijnd godsbeeld. Ze zijn numeriek in de meerderheid en kunnen hun levensbeschouwing wel degelijk verdedigen. Door de migratie van volkeren zullen de vragen nog groter worden, en steeds ingewikkelder. Altijd opnieuw zal de vraag wie of wat god is, worden gekoppeld aan de vraag naar wat een goed mens is. We zullen te maken krijgen met mensen die heel doorknede argumenten hebben. Als wij daar niets tegenover kunnen zetten, zal hun denkwijze het overtuigendst klinken. Misschien, heb ik gedacht, hebben we een nieuwe stelligheid nodig. De atheïsten die in de Angelsaksische landen het debat voeren (Harris, Hitchens, Dawkins, Dennett) hebben aplomb. Hun aanpak heeft vele ogen geopend, maar heeft ook geleid tot polarisatie. Wat wij hier bij ons nodig hebben, is niet dat agressief atheïsme dat zich uitslooft in bewijzen dat god niet bestaat. De stelligheid waarnaar ik op zoek wil is die van de zelfdefiniëring, weg van de definitie van atheïsme die anderen ons hebben gegeven (‘Jullie geloven in niets’), en terug naar de ongeschondenheid van het nietgelovig zijn. De levensbeschouwelijke vaagheid om me heen doet me verlangen naar goddeloze vastbeslotenheid, en meer strengheid in de atheïstische leer. Niet vanuit een atheïstisch fundamentalisme dat de godsdienst wil afschaffen, maar in de hoop dat je door het atheïsme een mooi, welriekend aura te verlenen, je vanzelf aanhang verwerft. Het actieplan in mijn sermoen richt zich niet tegen de gematigde gelovigen. Die gelovigen zijn net als iedereen op zoek naar een metafoor voor wat voorbij het peilbare ligt, ze kiezen voor een onstoffelijke god waar ze verder niets van weten, maar aan wie ze zich overgeven. Hun god is liefde, geen macht of gezag. Het echte breukvlak ligt waar god zijn metafoor overschrijdt, en er sprake is van een ontwerp of een plan. Om te meten waar dat breukvlak ligt, heb ik een religiometer ontworpen. Vanaf de zevende graad op deze schaal van (on)gelovigheid hebben we te maken met een intervenierende god. Ineens blijkt hij een mandaat te hebben, en een buiten zijn oevers tredende wil. De schepping beschikt dan over een cockpit met daarin een master brain dat alles bestiert, vanaf de achtste graad ook het lot van wie níet in hem gelooft. Tegen die ontegensprekelijke en verzegelde god moeten we op, wij atheïsten zowel als de gematigde gelovigen. Geen gedachtegoed is die naam waardig als het zichzelf niet voortdurend definieert, ook het atheïsme niet. Wat zichzelf niet bevraagt, verzandt in dogmatiek, ook het atheïsme. Zelfonderzoek leidt tot argumenten Een breed gezelschap moet klaar zijn voor reproductie van zijn eigen motieven, wil het ze kunnen verdedigen. Als we niet helderder formuleren, en zoeken naar doeltreffende beelden voor concepten waarvan we weten dat we ze nooit zullen kunnen bevatten, dan blijven we in gebreke. We moeten een ongelovig discours ontwikkelen dat pertinent is, bevestigend en opbouwend; met andere woorden: hoog tijd voor een atheïstisch sermoen. De religiometer Gelovigheid lijkt niet iets wat je kunt meten. Toch hoor ik voortdurend dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen gematigde vormen van religie en extreme. Maar hoe onderscheid je rekkelijk geloof van streng geloof, en wanneer gaat gematigdheid over in fundamentalisme? In een poging om (on)gelovigheid in kaart te brengen, verdeel ik het levensbeschouwelijke spectrum in schijven. Ik vertrek vanuit de filosofische vraag naar de aard van het universum, en klasseer van 1 tot 10. Op de graden 1 en 2 van mijn religiometer staan de niet-gelovigen. Zij zijn atheïstisch en adeïstisch. Graad 2 onderscheidt zich van graad 1 omdat een (niet-religieuze) spiritualiteit zijn intrede doet. Daarna komen de agnosten. Ze worden gevolgd door de ietsisten. De vijfde graad is deïstisch. Deïsten geloven in een god, maar denken niet dat die god verder over enig vermogen of macht beschikt. Vanaf de zesde graad is iedereen theïstisch. In de tiende graad komt de religiositeit potentieel in conflict met de burgeren mensenrechten. De religiometer maakt duidelijk dat ik gelovig noem wie in supermateriële kracht gelooft. Dat strikte onderscheid voorkomt dat er verwarring is met die andere betekenis van ‘geloven in’: vertrouwen geven, of je hoop stellen op iets, op de toekomst bijvoorbeeld. Verder zal duidelijk zijn dat niet alles wat religie wordt genoemd een hoge graad haalt op de schaal. Het boeddhisme, bijvoorbeeld, doet zich al voor vanaf graad 2. Velen bestempelen het boeddhisme dan ook niet als een godsdienst, maar als een levensfilosofie.
![]() Hoofdpagina's: ZonKijken | Arkvaarders | Roos&zwijn | Vallen | Grindewal | Springdag | Beminde Ongelovigen |