Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Anne Provoost over atheïsme

Als atheïst heb ik ook soms nood aan een stevig sermoen

Interview Leo De Ley

Schrijfster Anne Provoost is een atheïst met een uitgesproken visie omtrent een aantal knelpunten in de hedendaagse samenleving. Ze woont met haar man en kinderen in oud-Borgerhout waar het dagelijkse straatbeeld een sterk aanwezige multiculturele identiteit toont, voornamelijk gekleurd door een grote groep allochtonen van Marokkaanse origine, die zich in het verleden in dit deel van de gemeente hebben gedomicilieerd. Dat de emigratie in de loop van de voorbije decennia geleid heeft tot een verrechtsing van het stemgedrag en een aangroeiende intolerantie tegenover de Islam en alles wat vreemd lijkt, ziet de auteur als een verontrustende evolutie die gevoed wordt door onwetendheid en angst.

"Toch maak ik me sterk dat er, binnen nog één generatie wellicht, een kentering in de mentaliteit zal komen. Mijn kinderen hebben een gemengde vriendenkring. Ze zitten nu eenmaal in klassen waarvan meer dan de helft van de leerlingen vreemde wortels heeft. Ze kijken naar hun klasgenoten zoals Amerikanen in de metropolen naar elkaar kijken: iedereen is nieuwkomer. Mijn man en ik hebben twee jaar in Amerika gewoond en de eerste vraag die een Amerikaan je bij een kennismaking stelt is bijna altijd: ‘Where are you from?’ Bij ons is men zich gaan generen om die vraag te stellen omdat het lijkt alsof je zegt: ‘Wat doe jij hier?’ Als iedereen gewoon lekker door elkaar loopt wordt het weer fijn om die vraag te stellen. Overigens vinden onze kinderen dat mijn man en ik als ingeweken West-Vlamingen ook veel eigenschappen van migranten hebben: we spreken met een accent, we verbazen ons over de mentaliteit van de Antwerpenaar of begrijpen zijn uitdrukkingen niet."

Polarisatie

"Ik volg niet het Franse model van de scheiding tussen Kerk en Staat. Het Angelsaksische is voor mij een veel beter antwoord op de nieuwe ontwikkelingen. Echte tolerantie betekent dat je de symbolen van een ander verdraagt, niet dat ze je verbiedt. Ook aan een loket vind ik het interessant om te weten wie ik tegenover me heb; liever wat informatie over de ander te veel dan te weinig. Al zou ik, als ik moslima was, wel op de barricade gaan staan om de hoofddoek af te schaffen. Ik zou aan mijn moslimzusters zeggen: laat je haren zien, je is het mooiste wat je hebt. Emancipatie moet van binnenuit komen. Een groep mensen van buitenaf proberen te emanciperen werkt altijd averechts. Dus moet ik als niet-moslimvrouw aan de moslimvrouwen de kans geven om hun strijd zelf, van binnenuit, te bevechten. Dat doe je niet met behulp van een verbod, want dan wordt het debat alleen maar onderdrukt, en steekt het om de zoveel jaren weer de kop op.
Ik ben in mijn jeugd in de Westhoek nooit iemand tegengekomen die niet gelovig was. Of die ervoor uit kwam dat hij ongelovig was. Zelf hield ik mijn atheïsme lange tijd verborgen, vooral omdat ik mijn oude grootmoeder wilde sparen. Door mezelf te observeren, en te kijken naar hoe ik indertijd perfect met die dubbelzinnigheid kon leven, ben ik vandaag geduldig met de moslims in mijn omgeving. Ik denk dat velen van hen nu in de fase zitten van ikzelf toen. Wij seculieren kunnen dus beter niet op de moslims lopen roepen dat het allemaal sneller moet, dat heeft geen zin. De katholieken zijn van hun geloof kunnen loskomen zonder dat er iemand op zat te kijken. Die rust hebben de moslims in onze contreien vandaag niet meer. Wij zitten op hun kop, waardoor die mensen in een kramp slaan. Als ik blanke mannen te keer hoor gaan over de moslimvrouw die een lapje stof op haar hoofd moet dragen omdat ze door de moslimmannen wordt onderdrukt, dan moet ik altijd glimlachen. Wanneer ik in het openbaar zwembad van de Wezemberg wil gaan zwemmen, dan word ik ook onderdrukt. Ik moet twéé lapjes stof dragen, één op iedere borst. Als ik dat niet doe, dan word ik door blanke mannen uit het zwembad gefloten, misschien wel bekeurd. Waarom? Omdat ik de mannen uitdaag, omdat ik ze prikkel als ik met blote borsten in Wezemberg verschijn. Als ik mijn wil doordruk, en ik trek mijn bikini toch uit, dan zullen blanke mannen mij een hoer noemen. De parallel met de hoofddoek is onthutsend. Ook van ons blanke vrouwen wordt gezegd dat wij er zelf voor kiezen om die bikini aan te houden. Voor sommige vrouwen is dat zo, voor anderen niet. Maar mogen we zelf kiezen of we hem aanhouden? Nee. Ik roep alle blanke mannen die tegen de hoofddoek zijn omdat het de vrouw onderdrukt op om eerst met spandoeken aan de Wezemberg te gaan staan. Als ze de zaken daar op orde hebben, dan kunnen ze zich met weer met de hoofddoek van hun bruine broeders en zusters gaan bemoeien."

Religiometer

"Evengoed vind ik als atheïst dat we in veel duidelijker termen aan gelovigen in het algemeen, en aan moslims in het bijzonder, het debat moeten aangaan over wat het nu eigenlijk is waar we verschillen, en nu al moeten uitspellen waar we in crisissituaties zullen botsen. De religiometer die ik heb ontworpen in mijn atheïstisch pamflet dat vorig jaar verscheen kan daar een leidraad bij zijn. Op dat meetinstrument kun je op een graad van een tot tien bepalen hoe (on-)gelovig je bent. Slechts als je in de hoogste graden van gelovigheid komt, kom je met mij als atheïst potentieel in conflict.
Ik heb geen enkel probleem met gelovigen die een metafoor zoeken voor het onpeilbare, dat doe ik zelf ook. Mensen mogen het onpeilbare wat mij betreft gerust ‘God’ noemen, ze drukken daarmee enkel uit dat er op het onbegrijpelijke geen eenduidiger term te plakken valt. Maar het probleem tussen mij en gelovigen ontstaat wanneer een gelovige tegen mij zegt dat hij weet dat die god van hem ook een plan heeft, niet alleen met de gelovigen maar ook met mij, en dat hij dat plan ook kent, dat God dat plan in regels en wetten heeft gegoten, en dat de gelovige die goddelijke regels en wetten op zichzelf en op anderen kan en mag implementeren. Ik voel me als atheïst volstrekt niet bedreigd door een godsbeeld, wel door een god-met-een-plan. Wat als straks de wereld onder water loopt en ik omringd ben door miljarden mensen die zeggen: geen nood, dit is gewoon Gods plan? Ik wil daar met de gelovigen graag nu al over praten, niet straks, als het te laat is. Daarmee ga ik in tegen de atheïsten van de harde lijn die vinden dat er met gelovigen niet te praten valt. Ik denk dat ik bij de eerste generatie hoor van niet-gelovigen die niet meer boos zijn op de gelovigen. Ik ben opgegroeid in de jaren zeventig, en ik heb nooit te maken gehad met een god die zei dat je niet mocht vrijen voor het huwelijk, of dat je mensen van hetzelfde geslacht niet mocht kussen, of dat je niet mocht masturberen. De god in mijn opvoeding hield zich met die dingen niet bezig. De god waar ik van hoorde was een Jezus-Superster met bloemen in zijn haar die zei dat hij van iedereen hield, ook van zijn vijanden. Dat helpt mij vandaag om geen rancune te voelen tegenover mijn katholieke opvoeding, allicht is dat voor mensen die wat ouder zijn helemaal anders."

Ethiek

"Religie doet graag alsof de mens schatplichtig is aan de godsdienst wat ethiek betreft. Ik ben er vrij zeker van dat ethiek zich ook zoals nu ontwikkeld zou hebben als godsdienst er nooit was geweest. De mensen zouden evengoed volwaardige mensenrechten hebben geschreven, waar ze net als nu over zouden zijn blijven debatteren. In het verleden had je religie niet nodig om de relevante onderdelen van de Tien Geboden na te leven: dat je niet mocht moorden of stelen en dat je respect moest hebben voor je ouders, daar zouden ook zonder een godsbeeld al vrij snel op uitgekomen zijn. Religie heeft natuurlijk veel gedaan om dat ethische gedachtegoed van bemin-u-naaste-zoals-uzelf te verspreiden, maar evengoed heeft het veel gedaan om intolerantie en vervolging te verspreiden, wat maakt dat religie voor de ontwikkeling van ons ethisch gevoel wellicht gewoon een nuloperatie is geweest."

Een atheïstisch sermoen

In het tweede deel van het boekje Atheïstisch sermoen steekt Anne Provoost een echte preek af tegenover de niet-gelovigen, de atheïsten: ‘Daarin probeer ik mensen te overtuigen dat ze strijdbaarder moeten zijn in hun houding en de dingen niet op hun beloop mogen laten. Ik betoog dat er een soort van pro-actief atheïsme zou moeten ontstaan. Als je zegt ‘ik ben atheïst’, waar sta je dan voor?
Wij moeten als atheïsten reageren iedere keer men doet alsof naastenliefde de unique selling proposition is van religie. Atheïsten houden de naastenliefde ook hoog in het vaandel. We zouden objectievere criteria moeten zoeken voor het debat, en in gesprek moeten gaan met de moslims over de vraag: hang ik – als atheïst - volgens jou aan de touwtjes van jouw god? Vind je het vreemd dat ik dat ik het lastig vind dat je op die manier naar me kijkt?"

Leesbagage

Anne Provoost kreeg in het verleden heel wat literaire prijzen, voornamelijk voor haar jeugdboeken, want haar oeuvre bevat meer boeken voor jongeren dan voor volwassenen. “Als ik De arkvaarders nu opnieuw zou uitgeven, dan zou ik het in een volwasssenfonds doen. Het boek behandelt een Bijbels onderwerp, - we moeten daar bij onze leerlingen niet mee afkomen -, zeggen leraars me. In de Verenigde Staten had men het boek eerst in een jeugdboekenfonds ondergebracht, maar na een paar weken is het al naar een volwassenenfonds verhuisd omdat men toch het gevoel had dat het jongeren niet zou bereiken omdat het te complex was. Maar waar het boek verschijnt is een zaak van de uitgever, ik volg daar meestal de raad die zij geven. Ik ben met het schrijven bezig, niet met het aan de man brengen van boeken. Terwijl ik schrijf denk ik niet aan de leeftijd van mijn lezer, wel aan zijn leesbagage. Ik schrijf geen boeken voor mensen die voor de eerste keer in hun leven een boek vastpakken. Een boek schrijf je altijd maar voor een deel van de lezers. Dat is voor mij als schrijver een heel ontspannende gedachte. Aangezien ik geen boek kan schrijven dat voor iedereen goed is, hoef ik ook met niemand rekening te houden. Ook jonge mensen zouden op hun honger blijven zitten als we ze alleen maar boeken aanboden die aansluiten bij hun eigen leefwereld. Er zijn genoeg jongeren die op zoek zijn naar vervreemding. Ik ga een beetje uit van wat ik zelf wil als ik lees. Ik ben niet geïnteresseerd in literatuur waarin ik alleen maar mezelf kan herkennen, ik wil een tik op mijn kop krijgen. Ik schrijf voor lezers die dit ook zo willen ervaren. Het verlangen naar dat soort leeservaring staat los van leeftijd.”

Verschenen in Vrijzinnig Antwerps Tijdschrift, jg 7 nummer 4, maart 2010