Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Interviews

WeL, tijdschrift van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media Nummer 4, december 2007, jaargaan XXIV

Het tijdschrift WeL van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media vroeg in zijn decembernummer van 2007 aan een aantal auteurs, waaronder Anne Provoost, het volgende.

Hecht u bijzonder belang aan de structuur van uw roman, of groeit deze organisch?

Hebt u in uw werk een niet-lineaire compositie uitgeprobeerd, welke en waarom?

Elke tekst begint bij wat ik wil vertellen, en dan volgt er een zoektocht naar de gepaste drager voor wat ik te zeggen heb. Een groot deel van mijn nadenktijd gaat naar het zoeken naar een toon, een tijd (verleden tijd of tegenwoordige tijd?), het goede vertelperspectief (eerste persoon of derde?, meervoudig of enkelvoudig?), maar ook het genre als drager: is een gedachte, een denkbeeld, een verhaal verenigbaar met en bruikbaar voor een fictietekst, jeugdliterair of volwassenliterair, of moet het naar een essay? Dat kan vele jaren in beslag nemen, dus ik heb altijd wel verhalen die liggen te ‘chillen’. Die verhalen hebben een min of meer afgewerkte verhaallijn, maar de vorm van de drager is voor mij geen vooraf uitgemaakte zaak. In afwachting ga ik soms experimenteren, met de tijd bijvoorbeeld, en dat zet ik een paar pagina’s in de tegenwoordige tijd om te zien welk verschil dat maakt, of met de verteltoon (‘In de zon kijken’ was voor mij extreem commentaar-loos. Wil ik dat opnieuw doen, of net niet? Een vroegere tekst van mij is bij de redactie van Querido Kind afgeketst omdat ik te ver gegaan was in dat afstandelijk kijken naar mijn personages. Ik registreerde de gebeurtenissen als een camera. Ik ging op geen enkel moment het hoofd van mijn personage binnen, maar beschreef zijn gedragingen en zijn gelaatsuitdrukkingen. Het was een erg bevreemdend werkproces. Zonder dat ik er erg in had is dit een talig experiment geworden, in de zin dat ik de technische toegankelijkheid van de tekst probeerde te vergroten door een vormelijke ingreep: ik werkte met een soort vrije vers in de tegenwoordige tijd en de derde persoon die mijn zinstructuur en mijn woordkeuze sterk beďnvloedde. Deze vorm ontstond samen met het verhaal dat rechtlijnig was en als een bobijn afrolde. Ik ging ervan uit dat het resultaat afstandelijk en gedetailleerd was, precies de toon die ik zocht voor een verhaal over een kind dat verlaten wordt, maar ik moet het achteraf als een mislukking beschouwen, want ik heb het boek niet kunnen afmaken).

Als ik klaar ben met een tekst open ik de lederen koffers waar al mijn drafts en mijn aantekeningen van eerdere projecten in zitten, en dan bekijk ik alles met de nodige afstand na al die maanden opnieuw. Meestal kom ik dan vrij snel tot besluiten over de vorm van de drager, omdat de tijd me helpt.

En wat uw tweede vraag betreft een kort antwoord per boek. Ik kies er de twee uit met de niet-lineaire compositie.

Romanstructuur van Vallen:

Het boek begint meteen na het dramatische hoogtepunt, een jongen vertelt dat hij zich schuldig voelt over een meisje dat een voet is kwijtgeraakt. Vervolgens gaat het verhaal terug in de tijd, naar het einde toe gaat alles weer naar de TT. Ik herinner me dat ik bij het schrijven van dit boek het beeld van de wespenval voor ogen hield: je weet hoe je erin raakt, maar je komt er niet meer uit. Zoals de retoriek van mijn personages werkte, zo wilde ik ook dat het verhaal functioneerde: als een val, zonder weg terug. Dat moest weerspiegeld zijn in de structuur: de lezer kent al de afloop. Ik wilde het hebben over onomkeerbaarheid, en die omgekeerde vertelstijl leende zich daartoe. Mensen vragen me nu nog steeds waarom de voet van Caitlin er af moest. Kon ik mijn punt niet maken met een lichtere verwonding? Voor mij was een lichte verwonding niet voldoende, omdat je dan toch het gevoel behield dat er herstel mogelijk was. Ik wilde het in dit boek hebben over onherstelbare schade. Het springen van tegenwoordige tijd naar verleden tijd en terug hielp daarbij.

Romanstructuur van In de zon kijken:

Dit is een roman in kortverhalenvorm of kortverhalenbundel in romanvorm. Alles in tegenwoordige tijd, alleen het voorlaatste hoofdstuk in verleden tijd. Ik vond het van belang dat mijn hoofdstukken konden lezen als korte verhalen, omdat dat mij voor de uitdaging stelde van de spanningsboog per hoofdstuk. Oorspronkelijk zou elk hoofdstuk zich in een ander land afspelen, maar dat voelde al snel als een te verregaand experiment. De hoofdstukken zijn wel telkens in een ander land geschreven, maar ik heb een keuze gemaakt en alles zich in Australië laten afspelen. Uit respect voor de ontstaansgeschiedenis wilde ik niet dat de kortverhalenstructuur uit de roman verdween. Ik heb dan ook een inhoudstafel gevraagd, zoals in een kortverhalenbundel. Mijn uitgeefster vond dit voor een roman niet gebruikelijk, maar ze volgde mijn redenering. Op de kaft zetten dat het een kortverhalenroman was vond ze te verregaand. Ik vond het zelf ook wat programmatorisch om dat erop te zetten, dus ik ben snel van die gedachte afgestapt. Ik hoopte wel dat de lezer goed die structuur zou blijven zien. Ik wilde die kortverhalenstructuur omdat ik denk dat dit is hoe een kind het leven ervaart: als gefragmenteerd, kleine herinneringen die worden uitgelicht, weinig zicht op de samenhang.

Ik wilde ook per se een kinderlijk standpunt met een tegenwoordige tijd. Mijn redactie waarschuwde me dat daar kritiek op zou komen. Ze voorspelden me dat zou worden gezegd dat de combinatie van gezichtpunt van een kind met een tegenwoordige tijd onmogelijk is omdat het kind alleen achteraf zo complex kan denken, niet het moment zelf. Ik zou problemen krijgen met de kritiek, zeiden ze, want die is wat vertelstandpunt betreft vrij conservatief. We hebben samen beslist om toch de uitdaging aan te gaan. Ik vond de tegenwoordige tijd voor dit verhaal belangrijk omdat ik de directheid nodig had, ik wilde commentaarloosheid, zie hoger. Ik wilde dat dat zich zou weerspiegelen in de vorm van mijn verhaal. Het moest een beetje worden zoals kijken naar een film: je registreert, maar er is geen interne stem die je registraties coacht. Je bent als interpretator van de tekst aangewezen op de beschrijvingen. De keuze voor die vorm had te maken met het onderwerp. De moeder in mijn verhaal wordt blind. Ik schrijf over het kijken van een moeder naar haar dochter, en over wat er gebeurt als de blik in gevaar is. Mijn interesse ging vooral naar hoe een kind naar de problemen van de volwassenen kijkt, en hoe volwassenen op de aanblik van het kind reageren. Het boek gaat over rouw: verlies van de echtgenoot maar ook verlies van het vermogen om te kijken. Ik wilde dat heel rechtstreeks stellen: als de moeder blind is, is bij wijze van spreken haar verhaal afgelopen, want er kan niet meer worden geregistreerd.

Toen ik in de laatste fase van het boek iets voor mijn webmaster moest schrijven over In de zon kijken, heb ik gezegd: Ik ben al een tijd op zoek naar een vertelstem die wars is van auctoriële en personele commentaar. Ik schrijf in de tegenwoordige tijd, wat erg nieuw voor me is. Ik probeer een uitgebeende manier van vertellen uit. Ik sta mezelf op geen enkel moment toe commentator te zijn, niet op de werkelijkheid en niet op het verhaal.

Ook dit is misschien relevant, uit een interview met Judith van der Wel:

“Ik dacht eerst niet dat dit een roman zou worden. Het boek is ontstaan uit een aantal korte verhalen die ik schreef na invallen die ik op mijn reizen kreeg. Ik zat in een bijzonder drukke fase van mijn leven: door de sociale en stedenbouwkundige veranderingen in mijn buurt Borgerhout waren mijn man en ik veel met opiniering bezig, over politiek, over ecologisme, over urbane planning. We hebben drie kinderen in huis, het was vechten om rust te vinden. Een paar romans waren vastgelopen, en ik was op zoek naar nieuwe mogelijkheden en nieuwe vormen. Ik wilde een aantal dingen in de vingers krijgen, in de hoop dat ik dan beter zou begrijpen hoe ik de boeken waar ik mee bezig was, maar die niet leken te lukken, weer op de rails kon krijgen. Ik hoopte meer inzicht te krijgen in hoe teksten werken door een paar zaken uit te proberen. Ik was bijvoorbeeld geďnteresseerd in de tegenwoordige tijd, en ik vroeg me af hoe ver je kon gaan met het beperken van het vertelperspectief. Ik bedacht mijn plotlijnen terwijl ik in luchthavens wachtte, in treinen zat. Dit boek is ontstaan uit een soort van acute noodzaak om bezig te blijven. Ik had geen writers block want ik schreef voortdurend, maar ik was voornamelijk bezig met het verwerpen van wat ik had gemaakt. Plotseling zag ik dat er een lijn zat in de verschillende verhalen die ik had opgetekend.”

“Toen ik vier of vijf verhalen af had, merkte ik dat ze allemaal over min of meer hetzelfde meisje handelden. In ieder verhaal was er een interessante spanning met een oudere figuur, haar moeder. In een van de eerste verhalen ontdekte ik al de problematiek van die moeder: ze had haar gezichtsvermogen op één oog verloren, en dreigde helemaal blind te worden. In het derde of het vierde verhaal ontdekte ik er iets erger aan de hand was: haar man was omgekomen na een val van zijn paard.”

Chloë ervaart, voelt aan, beseft, maar ze begrijpt nog niet alles. De schrijver, ik dus, verwoordt wat zij beseft en ervaart. Ik speel met dat niveauverschil tussen wat een kind mentaal vermag, en wat het al onder woorden kan brengen. Het mentale vermogen is veel groter dan het verbale. Als Chloë de directe rede gebruikt, voel je dat ze nog een kind is, met een kleine woordenschat en beperkte taalvaardigheid. Maar in haar hersenpan kolkt en bruist een complexiteit van denken die kinderen al op heel jonge leeftijd hebben. Die complexiteit breng ik in kaart. Ik gebruik er de woorden voor waarover Chloe nog niet beschikt, en daardoor doe ik haar recht: ze is niet de eerste de beste, ze is hoogst sensitief, haar gevoelens zijn gecompliceerd. Het ontbreekt haar aan context, terwijl de volwassen lezer natuurlijk wel meteen denkt: ‘Ik weet wat hier gaande is.’

Ik word daarenboven zelf soms onrustig van de vele interpretaties en de commentaren op de werkelijkheid waarmee we om de oren worden geslagen, ik wil het liever hebben over de werkelijkheid zelf, zoals ze zich aan mij voordoet. Dus ik heb mij onthouden van uiteenzettingen en kanttekeningen. Het registreren is belangrijker dan de toelichting. Ik wil de lezer op waarde schatten. Hij is zelf in staat om een verhaal op te bouwen en van commentaar te voorzien. Mijn roman is eigenlijk een doos losse legoblokken. Ik heb met de blokken iets gebouwd, maar toen ik het boek schreef, heb ik het verhaal blokje voor blokje weer afgebroken. Ik weet dat er genoeg blokjes in de doos zitten om er iets van te maken. Ik voeg geen plannetje toe. Het is aan de lezer om de reconstructie te doen. Dat hoeft niet perse te resulteren in hetzelfde huis als wat ik heb gemaakt. Het zal in de buurt zitten van wat ik heb gedaan, maar wijkt het er ook van af.”

Het voorlaatste hoofdstuk is een uitgebreide flashback. Ik wilde een verslag brengen van de verstilling die ontstaat als onverwacht iemand sterft. Zoals je in een dichtbundel schijnbaar elk gedicht kunt weglaten, kun je in dit boek schijnbaar elk hoofdstuk weglaten. Dit is geen whodunnit: de belangrijke vragen zijn niet wie, wat, waar, wanneer. Maar ik hoop dat de lezer geďntrigeerd raakt door die bijna overbelichte dia die elk hoofdstuk is. Elke scčne is een bevroren beeld, vertrekt vanuit een banaal voorval, en in de banaliteit ligt de dramatiek. Dit boek heeft nog het cachet van een bundel korte verhalen. Het heeft minder dan een gewone roman aandacht voor de context. Het plaatst een welbepaald beeld in het brandpunt, bijna alsof je een fotoboek bekijkt. Voor mij is het voorlaatste hoofdstuk het koninginnestuk: daar zie je het begin van de neergang. Ik had het ook voorin kunnen zetten, maar had je niet het perspectief dat nodig is om te begrijpen hoe tragisch de gebeurtenissen in het boek wel niet zijn.”

Uit een interview met VPRO-gids:

‘Voor mij was het vertelperspectief het uitgangspunt van dit boek, vanaf het begin wist ik dat ik mezelf problemen op de hals haalde met die tegenwoordige tijd. Ik heb hier diep over nagedacht, en er met de eerste lezers van mijn manuscript uitgebreid over gepraat. Ik was geďnteresseerd in die erg directe vertelwijze omdat hij refereert aan de filmkunst, ik zocht naar een soort ooggetuigengevoel. Een verleden tijd is epischer, maar minder direct, dus die keuze moest ik maken.’ ‘Dit boek gaat over de levensfase waarin een mens al behoorlijk complex kan denken, maar voor zijn denken nog niet veel woorden beschikbaar heeft: de kindertijd. Als schrijver kom ik mijn hoofdpersonage ter hulp en bied haar de woorden die ze nog niet heeft. Ik ga ervan uit dat het gevoelsleven van een kind niet moet onderdoen voor dat van een volwassene: ook kinderen voelen rouw en verdriet heel duidelijk aan. Wij onderschatten kinderen omdat we uitgaan van wat ze zeggen. Kinderen voelen die vooringenomenheid. Ze weten dat er van alles is dat ze niet gezegd krijgen en daarom gaan ze allianties aan met bijvoorbeeld dieren, want ze herkennen de onmacht: “Jij hebt ook van alles in je kop maar je kunt alleen waf waf of miauw miauw zeggen.” Ik heb het dan ook dikwijls over dieren in het boek.’ ‘Het verbaast me dat ik in het literaire debat nog altijd vragen hoor zoals: wie is er aan het woord, en kan een kind dit wel denken? Het eerste hoofdstuk van A history of the world in 10˝ chapters van Julian Barnes is geschreven vanuit het standpunt van een houtworm. Günter Grass laat in De rattin pagina’s lang een rat aan het woord. Literatuur gaat over het verwoorden van het onverwoordbare, het geven van een stem aan iets of iemand die er geen heeft, in mijn geval een kind. Het ontbreekt haar aan context, niet aan een gevoelswereld of denkvermogen; een kind is toch niet minder slim dan een rat of een houtworm? Voor mij gaat dit boek vooral over hoe je in het leven vertrekt vanuit een hoop plannen, maar hoe je die plannen telkens weer moet bijstellen. Dit overvalt vooral de moeder, maar haar dochter realiseert zich dat evengoed. De tijdsbeleving van Chloe is helemaal anders dan die van haar moeder. Voor Chloe staat de tijd stil, haar leven lijkt bevroren, en dat voel je als lezer. Haar moeder realiseert zich vooral dat de klokt tikt, dat wat is gebeurd onomkeerbaar is.’