Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Noach en de zondvloed

Katrien De Graef, lezing op UFSIA Instituut voor Joodse Studies, 28 februari 2002

De vreemde tekens in de tekst zijn weergaves van de oude Babylonische talen die hier worden gehanteerd.

De zondvloed: Babylonische en Bijbelse bronnen

Op 3 december 1872 maakte George Smith (British Museum) de ontdekking van een Babylonische versie van het bijbelse zondvloedverhaal bekend. De kranten blokletterden: "De bijbel is eigenlijk een kopie". De wereld was geschokt … In deze tekst gaan we dieper in op de zondvloedtradities uit de Babylonische en Sumerische culturen en vergelijken ze met het bijbelverhaal. We gaan op zoek naar archeologische sporen van de zondvloed en lichten daarbij de recente vondsten in en rond de Zwarte Zee toe. Tenslotte bekijken we het zondvloedverhaal in een breder perspectief als universele mythe.

0. Inleiding: hoe het allemaal begon...

De ontdekking van de mythe van Atra-/asºß en George Smith ...

De mythe van Atra-/asºs is één literaire vorm van de Sumero-Babylonische tradities omtrent de schepping en de vroege geschiedenis van de mens. Twee millennia lang maakte het deel uit van de Sumero-Babylonische literaire traditie en werd al dusdanig gecopieerd op kleitabletten. Toen Babylonië zonk in de oostwaardse vloed van het Hellenisme dat Alexander de Grote had ingevoerd, ging deze traditie verloren. Gedurende de volgende twee millennia bleven slechts enkele gelijkende Hebreeuwse tradities in het boek Genesis (ber™¥ßºt) en enkele citaten bij Griekse en Romeinse schrijvers uit een in het Grieks vertaalde synopsis van de traditie door Berossos, een Babylonische priester ten tijde van Alexander de Grote, bleven over.

De herontdekking van de mythe van Atra-/asºs begon in het midden van de 19e eeuw, wanneer Europese diplomaten, reizigers en geleerden aangetrokken werden door de heuvels die de steden van het oude Mesopotamië bedekten. Te Kuyunjik, een deel van het oude Ninive, kwamen naast prachtige Assyrische reliefs uit het paleis van Ashurbanipal, een hele hoop spijkerschrifttabletten uit Ashurbanipals bibliotheek aan het licht. Alles werd naar het British Museum te London gebracht, alwaar men aan de ontcijfering begon te werken. Een groot deel van de ontcijfering was te danken aan George Smith, een jonge man van eenvoudige komaf, die het tot assistant in the Department of Oriental Antiquities had gebracht. Op 3 december 1872 gaf hij een lezing in the Society of Biblical Archaeology, waarin hij zijn ontdekking van een Babylonische versie van het zondvloed verhaal bekend maakte.

I. Bronnen

1. Bijbel

- Ber™¥ßºt vi 5 - viii 22 (Jahvist (Redacteur) - Priestercodex)

2. Spijkerschrift-bronnen

- de mythe van Atra-/asºs: de oudste ons bekende versie werd geschreven tijdens de regeringsperiode van Ammi?aduqa (ca. 1550-1530 BCE) door Kasap-Aja - editie in 3 tabletten; het is een originele Oud-Babylonische compositie (geen vertaling uit Sumerisch) en ontstond vermoedelijk 1 eeuw vroeger dan de oudste versie, i.e. ca. 1650 BCE

- Sumerisch zondvloedverhaal: Nippur, ca. 1700 BCE

- Zondvloed uit Ras-Shamra (Ugarit): ca. 1400 BCE, geschreven door Mudammiq-Nergal -> dit is de enige versie van het Zondvloedverhaal gevonden buiten Mesopotamië tot nu toe; de orthografie en grammatica van het tablet wijzen erop dat het in het Westen geschreven is, maar de weinige tekst die overbleef duidt op goed Babylonisch literair werk, en geen Syrische compositie.

- het epos van Gilgamesh: Ninive, bibliotheek van Ashurbanipal ca. 650 BCE - tablet XI geeft het zondvloedverhaal in de woorden van Utnapißtim.

- de Zondvloed volgens Berossos: 275 BCE

II. Inhoud

De mythe van Atra-/asºs
Het verhaal begint in de periode wanneer enkel de goden leefden; in de beginscène zien we hoe de 3 grote goden, Anu, Enlil en Enki het universum verdelen in hun invloedssferen: Anu de hemel, Enlil de aarde, en Enki het Apsû, de zoete wateroceaan onder de aarde. Enlil zette de kleine goden aan het werk: het graven van kanalen en dijken. Na 40 jaar hard labeur protesteerden de kleine goden en staakten het werk. De oplossing van de goden om het werk toch te laten doorgaan, is de schepping van de mens: de mens zou werken voor de goden. Zo gezegd zo gedaan: de mens wordt geschapen met behulp van de moedergodin Nintu / B™let-ilº. Na een tijdje komen er meer en meer mensen op de aarde. Zij maakten zoveel lawaai dat Enlil gestoord werd in zijn slaap. Enlil besluit de mensheid uit te roeien mits een plaag. Na enkele mislukte pogingen besluit Enlil om de mensen uit te wissen met een vloed. Enki waarschuwt koning Atra-/asºs (de super wijze): Enki geeft instructies tot het bouwen van een boot door tegen de wand van het rieten huis van Atra-/asºs te spreken. Om geen argwaan te wekken bij zijn stadsgenoten, zegt Atra-/asºs dat Enlil en Enki ruzie hebben en dat hij - als protégé van Enki - niet langer op de aarde van Enlil kan blijven. De boot wordt gebouwd en na 7 dagen breekt een vloed uit die alle levende wezens uitroeit, behalve de mensen en dieren aanwezig op de boot van Atra-/asºs. Na 7 dagen stopt de vloed, de boot strandt vast, en Atra-/asºs maakt een offer voor de goden als dank.

Sumerisch zondvloedverhaal
De goden An, Enlil en Nin/ursag plannen een vloed om de mensheid uit te roeien. Enki waarschuwt koning Ziusudra door tegen de zijwand te spreken en geeft hem instructies [...]. Gedurende 7 dagen en 7 nachten raasde de storm over het land. Nadat de destructieve wind en de hoge wateren waren gaan liggen, scheen er een zonnestraal. Ziusudra opende de boot en de zon scheen binnen. Ziusudra knielde voor de zonnegod Utu en slachtten een groot aantal stieren en schapen. Koning Ziusudra werd het eeuwige leven gegeven en vestigde zich in Dilmun.

Zondvloed uit Ras-Shamra
Slechts 20 verzen zijn bewaard; op de Obv. 6-7 lezen we Atram-/asºsumme anåku-ma ina bºt Ea b™lºja aßbåku (Ik ben Atra-/asºs, ik leefde in de tempel van Ea, mijn heer); op de Obv. 12-14 amat™ßunu ana kikkißi ißanni igaruma ßimê ... (Hij herhaalde zijn woorden tot de muur, "Muur, hoor ...").

Het epos van Gilgamesh
Het epos van Gilgamesh begint met een lofzang op de held van het verhaal, de koning van Uruk, Gilgamesh: hij die grote kennis en wijheid bezat, hij die de geheime en verborgen dingen kende, hij die een lange tocht ondernam op zoek naar onsterfelijkheid, hij die de muren van Uruk en de heilige tempel voor Inanna bouwde. Verder zien we hoe de goden tegemoet komen aan de weeklachten van de bevolking uitgebuit door Gilgamesh' arrogant karakter en onmogelijke wensen tijdens het bouwen van het é-an-na: zij scheppen Enkidu, een wild ogende man, geheel bedekt met haar, een man van de steppe, van de wildernis, als tegenpool voor de wereldse en gecultiveerde Gilgamesh. Eerst leert Gilgamesh dit wezen kennen via dromen, later ontmoet hij hem in Uruk. Na een gevecht moet Enkidu in Gilgamesh zijn meerdere erkennen, en beiden worden vrienden. Het plan van de goden is gelukt: Gilgamesh is afgeleid en gaat op in zijn nieuwe vriend en het avontuur. Beiden trekken ten strijde tegen de reus ·uwawa / ·umbaba, de bewaker van het ceder woud. De zonnegod ?amaß komt Gilgameß in zijn strijd tegen ·umbaba ter hulp en beide vrienden trekken na de overwinning terug naar Uruk. Daar aangekomen wast Gilgameß zijn haar en poetst zijn wapens op, hetgeen niet voorbijgaat aan Ißtar / Inanna, die de knappe Gilgameß voorstelt zijn vrouw te worden. Gilgameß, de reputatie van de godin van de liefde kennende, wijst haar af. Inanna wil wraak voor deze vernedering en gaat hulp vragen bij Anu: zij vraagt hem een hemelstier te scheppen die Gilgameß zal vernietigen. De hemelstier wordt geschapen en trekt ten strijde naar Uruk. Aldaar wacht een groot leger de stier op, maar 100den en 100den mannen sneuvelen; in het heetst van de strijd lukt Gilgameß erin de stier te doden. Beide vrienden wassen hun handen in de Eufraat en trekken triomfantelijk door de stad. Die nacht krijgt Enkidu een droom die zijn eigen einde voorspelt, en inderdaad, hij wordt ziek en sterft. Gilgameß is geheel van de kaart door Enkidu's dood, en dwaalt ontroostbaar door de steppe... Zijn enkel doel is het lot van de mens te ontlopen: hij wil onsterfelijk zijn. Hij besluit Utnapißtim, gezegend door de goden met onsterfelijkheid, op te zoeken. Hij vangt een lange reis vol gevaren aan, en komt aan bij de Fenicische kust, alwaar hij Siduri, de goddelijke barmeid ontmoet. Zij poogt hem te doen inzien dat zijn wens onvervulbaar is, maar Gilgameß zet toch door, en bereikt Utnapißtim na een tocht over de wateren van de dood. Utnapißtim vertelt hem uitgebreid het verhaal van de vloed, en hoe hij onsterfelijk geworden is.

Na zijn verhaal zegt Utnapißtim dat Gilgameß 6 dagen en 7 nachten moet wakker blijven, immers, als hij de slaap, de tweelingsbroer van de dood kan overwinnen, dan zal hij in staat zijn ook de dood te overwinnen. Edoch, Gilgameß is totaal uitgeput en valt in slaap; hij slaapt 6 dagen tot Utnapißtim hem wakker maakt. Er zit niet veel meer op voor Gilgameß dan huiswaarts te keren.

De Zondvloed volgens Berossos
Berossos was een priester uit Babylon, die zich vestigde op Kos en er een school opende. Hij beschrijft zichzelf als tijdgenoot van Alexander de Grote, maar overleefde deze, en zijn werk in het Grieks, Babyloniaka, was opgedragen aan Antiochus I. Het doel van dit boek was een voorstelling van de Babylonische geschiedenis voor de Grieken. Ondanks de grote interesse voor Babylon in de Hellenistische wereld, hebben weinig mensen zijn boek gelezen; het werk is volledig verloren. We zijn afhankelijk van Alexander Polyhistor, een Griek uit de 1e eeuw BCE, die Berossos uitvoerig citeert. Dit werk eveneens geheel verloren, maar was op zijn beurt geciteerd door Eusebius, voornamelijk in zijn Kronieken, die bewaard zijn in een Armeense vertaling. De Griekse passage over de Zondvloed bij Eusebius is geciteerd door de Byzantijnse geschiedschrijver Syncellus. Een andere schrijver, Abydenus, geeft ook een versie van het Zondvloedverhaal, die eveneens uiteindelijk teruggaat op Berossos. Abydenus heeft zijn verhaal vermoedelijk van Alexander Polyhistor, en is op zijn beurt eveneens door Eusebius geciteerd; het werk van Abydenus is eveneens verloren.

Het verhaal van de Zondvloed komt voor in het 2e boek van Berossos' Babyloniaka, na het relaas van de 10 koningen en de wijzen. Als laatste 2 koningen geeft Berossos Otiartes of Ardates, een verbastering van Ubår-Tutu, en Xisuthros, d.i. Ziusudra, beide regeerden te Larak.

- Berossos, volgens Polyhistor (bij Eusebius): Dezelfde Alexander [Polyhistor], nog steeds afdalend van de 9e koning Ardates tot de 10e koning, door hen Xisuthros genoemd, rapporteert uit de Chaldese geschriften als volgt: Na de dood van Ardates, regeerde zijn zoon Xisuthros gedurende 18 sars, en in zijn tijd deed zich een grote vloed voor, waarvan dit verhaal opgeschreven werd: Kronos verscheen tot hem tijdens een droom en zei dat op de 15e dag van de maand daisios de mensheid vernietigd zou worden door een vloed. Zodoende beval hij hem een gat te graven en alle geschriften in Sippar te begraven, een boot te bouwen en aan boord te gaan met zijn familie en vrienden. Hij moest verder voedsel, drank, vogels en dieren aan boord brengen, en wegzeilen "naar de goden, om te bidden voor de zegen over de mensen". Xisuthros deed wat hem gevraagd was, bouwde een boot en ging met zijn vrouw, kinderen en vrienden aan boord. Na de vloed liet Xisuthros enkele vogels los, maar zij kwamen terug wegens nog geen land om op te staan. Na enkele dagen liet hij weer enkele vogels los, ook zij kwamen terug, maar met hun pootjes vol modder. Een derde keer liet hij vogels los, en zij kwamen niet weer: Xisuthros wist dat er terug land was. Xisuthros ging van boord (met zijn vrouw, zijn dochter en zijn piloot), knielde, bouwde een altaar en offerde voor de goden. Xisuthros en de zijnen gingen heen en kwamen niet meer terug. Een stem beval hem terug te keren naar Babylonië om de geschriften van Sippar te redden. Dezelfde stem vertelde hem dat zij zich in het land Armenië bevonden. Na geofferd te hebben voor de goden, vertrokken zij te voet naar Babylonië. Een deel van de boot, die strandde in de Gordiae bergen van Armenië, ligt er nog steeds, en mensen schraapten pek van de boot om het als amulet te gebruiken. Wanneer zij in Babylonië arriveerden, groeven zij de geschriften van Sippar op, stichtten vele steden, richtten schrijnen op en richtten opnieuw Babylonië op.

- Berossos, volgens Abydenus (bij Eusebius): Na wie anderen heersten, zoals Sisithros, aan wie Kronos openbaarde dat er een vloes zou komen op de 15e dag van daisios, en wie hij beval alle geschriften uit Sippar, de stad van de zonnegod, te verbergen. Sisithros deed al deze dingen, zeilde onmiddellijk naar Armenië, waarna hetgeen de god voorspeld had, gebeurde. Op de 3e dag, nadat het gestopt was met regenen, liet hij vogels los om te weten of er al land was dat niet bedekt was met water. Zij keerden terug naar Sisithros, niet wetend wat te doen in deze grenzeloze zee. Hetzelfde gebeurde met anderen. Wanneer het lukte met een derde groep - zij keerden terug met modder aan hun vleugels - trokken de goden hem weg uit de mensheid. Echter, de boot in Armenië verschafte de lokale bewoners houten amuletten.

Berossos verschilt van alle spijkerschriftbronnen op 2 punten: 1) hij geeft een specifieke dag en maand voor de start van de vloed. Diasios is de Macedonische maand die overeenkomt met de Babylonische maand Iyyar, de 2e maand van het jaar. Het is niet duidelijk of deze datum deel uitmaakt van een preciese chronologie van de vloed, zoals in Genesis, of het een of andere, mogelijk cultische, betekenis betreft. 2) Het begraven van alle geschriften uit Sippar is enkel van bij Berossos bekend. De vermelding van Sippar duidt op een lokale traditie uit Sippar, hetgeen ons enigszins verbaast, daar Berossos' lijst van 10 koningen eerder op de hoofdstad Babylon duidt. De 10 koningen zijn verspreid over 3 steden, de 1e Babylon, vervanger van het vroegere Eridu, de 2e en de 3e Bad-tibira en Larak, beide volledig onbelangrijke steden in het 1e mill. BCE. Blijkbaar was er geen hoofdstedelijke Zondvloedtraditie en was een traditie uit Sippar in zwang, hoewel dit zeker niet het geval is in Atra-/asºs en Gilgameß.

III. Vergelijking

3.1. Inhoudelijke vergelijking

Het auteurschap van het Zondvloedverhaal

- Bijbel:

Het bijbelse Zondvloedverhaal zoals het tot ons gekomen is, is een composiet verhaal, samengesteld uit meer dan één afzonderlijke bron. Eén van de bronnen is duidelijk de Priestercodex (er zijn ca. 10 verschillende P documenten, het betreft hier een school met onderbroken traditie, die in verschillende delen terug gaat tot de pre-exilische periode), welke gemakkelijk te identifieren is, uitgezonderd voor enkele verzen. Naast P zien we de Jahwist (individu, 10e eeuw BCE) aan het werk, en vermoedelijk ook stukken J onder redactie van de Redacteur(s) (2e fase van redactie: link tussen P en J, die al gecombineerd was met de Elohist in de 1e redactionele fase, nadat P definitieve vorm aangenomen had). De bronnen P en J zijn in elkaar geregen en resulteren in een complex patchwork: naast duplicaties (vi 13-22 en vii 1-5), vinden we ook interne contradicties, voornamelijk aangaande het aantal dieren in de ark en de tijdstafel van e vloed. Dat het bijbels verhaal in zijn geheel uiteindelijk teruggaat op Mesopotamische bronnen wordt heden ten dage wetenschappelijk algemeen aanvaard.

- Babylonische bronnen

In principe moet het Sumerische verhaal voor de oudste traditie van een Zondvloedverhaal in Mesopotamië staan. De vraag is echter of de traditie uit de Sumerische canon "pur dur" komt (4e mill. BCE en mogelijk vroeger), dan wel uit de canon die ontstond tijdens de versmelting van de Sumerische en Semietische culturen (3e mill. BCE en later, de invloed kan hier zowel vanuit Sumerisch als Semietische hoek komen). Er zijn geen sporen van een thema van een vloed die de mensheid uitroeit in de Sumerische traditie: allusies op dit thema ontbreken in de teksten die teruggaan op de oudste originelen - in hoeverre we die ten volle kunnen vinden en begrijpen - en wanneer er gerefereerd wordt naar een primordiale cosmische storm, lijkt dit andere implicaties te hebben, en kan de destructie van de mensheid er niet mee geassocieerd worden.

- De Sumerische koningslijst: een lijst met de Sumerische koningen van de dynastieen uit de oudste tijden tot ... (steeds aangevuld door copiisten), traditioneel voorgesteld beginnend met een reeks ante-diluviale koningen. Volgens Jacobsen dateert de eerste versie van 2100 BCE. Momenteel beschikken we over een aantal min of meer complete versies daterend van ca. 1800 tot 1600 BCE. Slechts enkele versies hebben de ante-diluviale koningen, anderen hebben ze niet. De vraag stelt zich of deze ante-diluviale koningen aanwezig waren in het originele werk, of zij later - onder Semietische invloed ? - toegevoegd zijn. In de oorspronkelijke versie van de Sumerische koningslijst komen geen ante-diluviale koningen in voor. De oudst dateerbare attestaties van de standaardfrase egir a-ma-ru ba-ùr-ra-ta (nadat de storm raasde...) en varianten hierop komen voor in een hymne van Ißme-Dagan (ca. 1950 BCE) en een tekst die Ur-Ninurta (ca. 1900 BCE) vermeldt.

Het grote aantal artificiele grammaticale vormen en lexicale bijzonderheden in de Sumerische tekst, wijzen op een late compositie. Vermoedelijk werd het thema van een vloed die (een deel van) de mensheid uitroeide populair gedurende de Isin-dynastie (vroeg Oud-Babylonische periode).

De oorzaak van de Zondvloed
- bijbel: regen vanuit de hemelen en de stijging van het water op aarde, aangeduid door mabbªl; må®yenôt tehôm (wellen van de Tehôm); mabbªl mayyºm ~ mabbªl mi-Yåm ?

- Mesopotamië: Sum.: amaru (regenstorm) en krachtige winden; Gilg.: regen, wind, donder en bliksem, aangeduid als a/amªtu kibåti (destructieve regen), ßåru (wind), me/ª (storm, ev. zuiderwind), abªbu (regenstorm of regenvloed) en im/ullu (slechte wind); Berossos gebruikt kataklusmoV (vloed, overstroming), hetgeen bij Apollodorus gebruikt wordt voor de Deucalionische vloed, veroorzaakt door hevige regens.

De held van het Zondvloedverhaal
- in het Sumerische verhaal: Ziusudra (betekenis: ± leven van verre dagen). De Griekse versies hebben varianten op de PN Ziusudra, volgens Berossos de 10e ante-diluviale koning in Babylonië.

- in de Akkadische versies: Atra-/asºß (de super wijze) en Utnapißtim (betekenis: ± vinder van (eeuwigdurend) leven (CAD: napißtum: leven, vitaliteit, goede gezondheid), niet zonder kritiek wegens genitief die accusatief moet zijn). Utnapißtim is de zoon van Ubara-Tutu (Opartes / Ardates bij Berossos), 9e ante-diluviale koning.

- in de bijbel: Noa/ < NW· "rusten", zoon van Lamech en 10e ante-diluviale patriarch

De ark

- Sumerisch verhaal: ma'-gur-gur: zeer groot schip (vertaalt in latere Akkadische versie uit Nippur als elippu rabºtu)

- Gilgameß-epos: elippu (schip) en ekallu (< Sum. é-gal: groot huis, paleis, cf. Hebr. h™ykal tempel) -> indicatie van zijn grote en vele onderverdelingen in kamers en compartimenten.

- bijbel: t™¥båh, komt verder enkel voor in Ex. 2, 3 en 5 waar het het rieten mandje van Mozes aanduidt. t™¥båh is mogelijk verwand met het Akk. †ebºtu (vrachtschip), maar etymologisch zouden we een tet verwachten i.p.v. een tav. Het lijkt eerder verwand met de Oud-Egyptische term db¥t (doos, koffer, kist). De ark is van gofer-hout, wat dit juist is, is niet duidelijk. Eventueel verwand met het Akk. gipåru (in enkele passages gebruikt ter aanduiding van een soort hout), maar dit is een leenwoord uit het Sum. gipar; mogelijk is gofer een leenwoord uit het Akk. of het Sum. maar in beide gevallen zou dit anders moeten afgeleid zijn. In de Mesopotamische versies wordt geen houtsoort aangehaald.

vorm en afmetingen
Noa's ark was een rechthoekige platbodem-constructie, zoals voorgesteld is op bronzen munten uit de Phrygische stad Apameia: t.t.v. Septimus Severus (146-211 CE) verbeelden zij een open kist op het water met de inscriptie NWE of NW. Noa/'s ark was 300 el lang, 50 el breed en 30 el hoog. Deze lengtemaat (Hebr. ¥amåh) is verder niet gespecifieerd, vermoedelijk betreft het de gewone Hebreeuwse el, die overeen komt met de afstand tussen de tip van de middenvinger en de elleboog, zo'n 50 cm. Volgens deze omrekening was de ark dus 150 m lang, 25 m breed en 7, 5 m hoog. Utnapißtim's boot daarentegen was een exacte vierkant, waarbij lengte, breedte en hoogte elk 120 el was (ca. 60 m). Berossos spreekt over een boot van 915 m lang en meer dan 365 m breed (de hoogte is niet gegeven).

waar strandde de ark?
Utnapißtim's boot strandt op de berg Ni?ir -> een bergketen met deze naam komt voor in de annalen van koning Ashurbanipal II van Assyrië (883-859 BCE), en kan geïdentificeerd worden met Pir Omar Gudrun (ca. 2745 m), gelegen ten Zuiden van de lagere Zab. Berossos vermeldt de Gordyae of Kurdische bergen, welke overeenkomen met de Jebel Jªdº, waar ook de Syriac en Arabische tradities de ark doen stranden. De bijbel spreekt van (één van) de bergen Ararat, hetgeen traditioneel wordt gelinkt aan Urar†u, ca. het huidige Armenië. Traditioneel wordt aangenomen dat de ark strandde op de hoogte berg in dit gebied, d.i. de Massis of Agridagh, ten noordoosten van het Van-meer, ca. 5182 m hoog.

De duur van de Zondvloed
- bijbel: het bijbelse verhaal bestaat uit 2 vaak contradictorische bronnen, samengebracht door R. Volgens de P bron begon de vloed op de 17e dag van de 2e maand en eindigde op de 27e dag van de 2e maand van het volgende jaar, m.a.w. de zondvloed duurde 1 jaar en 11 dagen. Volgens J regende het slechts 40 dagen en 40 nachten, waarna Noa/ 4 vogels uitzond met intervals van 3 opeenvolgende periodes van 7 dagen, hetgeen het totaal tot 61 dagen maakt.

- Heidel: Vloed begint in het 600ste jaar van Noa/, op de 17e dag van de 2e maand, 7 dagen nadat Noa/ op de hoogte was gebracht. Dan regende het 40 dagen en 40 nachten. Nergens staat echter dat hij dan stopte! Integendeel, het bleef duren, want de wellen van de Tehôm en de sluizen van de hemelen bleven open, en de regen uit de hemel werd slechts gestopt op de 150e dag na de uitbreek. De bijbel vervolgt: aan het einde van de 150 dagen begon het water te verminderen, en op de 17e dag van de 7e maand strandde de ark op de Ararat. Dit is juist 5 maanden en 1 dag na het begin. Het lijkt logisch dat 150 dagen 5 maanden zijn van elk 30 dagen. Op de 151e dag strandde de ark op de Ararat, de wateren verminderden nog steeds, en op de 1e dag van de 10e maand zijn de toppen van de bergen zichtbaar: als we 30 dagen voor een maand rekenen, geeft dit extra 74 dagen -> 151 + 74 = 225 dagen. Aan het einde van 40 dagen vanaf deze datum (= 1e dag van de 10e maand) opent Noa/ het venster, en zend 4 vogels uit met intervals van 3 opeenvolgende periodes van 7 dagen. Aangezien de 1e vogel op de 41e dag uitgezonden werd, moeten we 41 + 3x 7 (21) = 62 dagen bijtellen, wat geeft: 225 + 62 = 287 dagen. Om de precieze dag te weten waarop de laatste vogel uitgezonden werd, moeten we de 46 dagen van het jaar vòòr de vloed begon erbij tellen (30 van 1e maand + 16 van 2e maand): de laatste vogel werd uitgezonden op de 333e dag van het jaar, d.i. de 3e dag van de 12e maand. 28 dagen later, op de 1e dag van het volgende jaar, waren de wateren opgedroogd, maar de oppervlakte was nog niet geheel droog: Noa/ verwijderde de bedekking van de ark. Op de 27e dag van de 2e maand, 1 maand en 26 dagen later, was de aarde geheel droog, en verliet Noa/ de ark. 28 dagen + 56 dagen = 84 dagen + reeds 287 dagen = totaal van 371 dagen of 1 jaar en 11 dagen, indien dit jaar 360 dagen telde, hetgeen 5 dagen tekort is voor een zonnejaar en 6 dagen te lang voor een maanjaar (kalenderproblemen)

- Sumerisch verhaal: 7 dagen en 7 nachten

- Gilgameß: 6 dagen en 6 nachten

- Berossos geeft geen duur

De nieuwe schepping van mensen na de Zondvloed
- cf. Ovidius' Metamorphoses, waar Jupiter een nieuwe schepping van de mens plannde na de zondvloed

- Atra-/asºß: na de vloed creerden Enki en Mami met de hulp van 14 vrouwen (overlevenden van de vloed, noot: het was dus niet nodig opnieuw de mens te scheppen!) 14 nieuwe mensen, vermoedelijk om de herpopulatie wat sneller te doen gaan. Mami reciteerde een incantatie over een klomp klei, die ze in 14 stukken brak, 7 aan haar rechter en 7 aan haar linker kant, dan kwamen de 14 vrouwen, die 7 jongens en 7 meisjes baarden.

- bijbel: geen nieuwe schepping

3.2. Historische kritiek

wie heeft wat van wie ?
Er zijn slechts 3 mogelijkheden:

1. de Babyloniërs ontleenden van de Hebreeën

2. de Hebreeën ontleenden van de Babyloniërs

3. de Hebreeën en de babyloniërs ontleenden aan een gezamelijke bron.

De tweede mogelijkheid is heden ten dage nog steeds de meest logische verklaring: het bijbels verhaal is erg babylonisch gekleurd, het verhaal zelf (overstroming - zee <-> enkel regen) wijst naar de alluviale vlakte van Mesopotamië, de scène met de vogels (Babylonisch gebruik) is erg gelijkend, pek werd enkel in Mesopotamië ontgonnen, verschillend woordgebruik i/h Hebreeuws duidt op een Babylonische oorsprong.

IV. De Zondvloed: een universele mythe?

Zondvloed verhalen komen overal ter wereld voor: ze zijn bekend uit Indianen verhalen, van bij de Aboriginals uit Australië, in Ijsland, etc. Het is ten zeerste onwaarschijnlijk dat deze allemaal teruggaan op één enkele bron. Water (in de Ijslandse variant bloed) is immers een natuurlijke vijand van de mens.

- Griekenland - Rome: de Griekse traditie kent verschillende zondvloeden; de bekendste heeft als protagonisten Deucalion, zoon van Prometheus, en zijn echtgenote Pyrrha. De vroegste vermelding van Deucalion vinden we bij Hesiodos, hoewel de zondvloed er niet voorkomt. De meest complete versie van dit verhaal vinden we bij Apollodorus (2e eeuw BCE). Verwijzingen naar het zondvloedverhaal vinden we ook bij Horatius en in de Metamorphoses van Ovidius. -> deze verhalen gaan wellicht terug op de Babylonische traditie via Berossos.

- de latere Europese mythes gaan mogelijk terug op het bijbelverhaal, zoals de Finse en Ierse verhalen (het eerste volk dat het Ierse eiland bevolkte stamt volgens de traditie rechtstreeks af van Noa/).

- Iran - Zoroastrisme: in de Avesta: Yima (1e mens, 1e koning, 1e priester en held van de zondvloed) komt van Ahura Mazda te weten dat de Grote Winter eraan komt: regen en sneeuw zal het leven op aarde vernietigen; Yima moet een schuilplaats maken en de dieren en de planten redden.

- Indië: in de Shatapatha Bråhmana (7e eeuw BCE): Manu vangt een kleine vis, die, eens groot, hem vertelt dat de zondvloed de aarde zal vernietigen; Manu maakt een boot en legt de vis aan de leiband die hem zal leiden. Alle mensen zijn dood; Manu doet een offer, waaruit een vrouw geboren wordt, enzo kunnen zij zich weer voortplanten. -> deze verhalen kunnen eventueel nog teruggaan op de Babylonische traditie, de volgende doen dit echter zeker en vast niet:

- China: grote overstromingen die gehele steden wegspoelen

- Noord-, Centraal- en Zuid-Amerika: de ontdekkers van Amerika waren heel verbaasd een lokaal zondvloed-verhaal te horen, dat hetzelfde thema bespeelde dan het bijbelverhaal.

- Maleisië, Polynesië, Nieuw Guinea

V. Archeologische vondsten

- Ur-theorie van Woolley

- Zwarte Zee historie: Geologen uit Columbia University, William Ryan en Walter Pitman, vroegen zich af wat het overwicht aan vloed-legendes kon verklaren. Hun theorie: wanneer de ijstijd eidigde en het ijs en de gletsjers smolten, kwam een muur van zeewater uit de Middellandse Zee terecht in de Zwarte Zee. Tijdens de ijstijd was de Zwarte Zee een geïsoleerd zoetwatermeer, omringd door akkerland. Zo'n 12000 jaar geleden, naar het einde van de ijstijd toe, begon de aarde op te warmen: grote brokken ijs drijvend op het noordelijk halfrond, begonnen te smelten en als gevolg daarvan, werden oceanen en zeeën steeds dieper. Zo'n 7000 jaar geleden zwol de Middellandse zee aan en zeewater werd noordwaards gestuwd, gedeeltelijk over wat nu Turkije is. Door de nauwe Bosporus engte, kwam het zeewater in de Zwarte Zee terecht met een kracht die 200 keer groter was dan de kracht van de Niagara watervallen. Elke dag steeg de Zwarte Zee met zo'n 15 cm: boerderijen aan de kust werden vernietigd. Gegrifd in de herinneringen van de overlevenden, werd het verhaal van de vloed generaties lang doorgegeven en werd mogelijk zo het bijbelse Noa/ verhaal.

Bob Ballard zoekt de bodem van de Zwarte Zee af naar overblijfselen van oude woonplaatsen, hetgeen de theorie van Ryan en Pitman kan bevestigen dat een vloed zo'n 7000 jaar geleden de kusten van het eens rustige meer overspoelden met alle gevolgen van dien, zoals misschien het ontstaan van de zondvloed-legende.

De expeditie van 1998 bracht een reeks structuren aan het licht die mogelijk door de mens gemaakt waren. In 1999 vond Ballard bewijzen van een oude kustlijn; hij vond eveneens schelpen afkomstig uit zoetwater en overblijfselen van soorten zeedieren afkomstig uit zoutwater. De datering van deze vondsten bevestigen de theorie van een zoetwatermeer overspoeld door zeewater zo'n 7000 jaar geleden. Het team van Ballard zet alle mogelijke technieken in (o.a. sonar) om bewijzen van menselijke bewoning, zoals gebouwen, aardewerk en schepen te vinden.

In september 2000 vinden zij een wrak van een Romeins schip met 350 amforen, te dateren rond 350 CE. Enige uren later vinden zij een ander scheepswrak: het is kleiner, maar een aantal houten structuren zijn nog overeind: het blijkt een Byzantijns schip met amforen uit ca. 550 CE.

De expeditie vond ook bewijs van menselijke bewoning: 95 meter onder de oppervlakte van de hedendaagse Zwarte Zee, vonden zij architecturale overblijfselen van een structuur van tenen en leem, stukken keramiek en stenen vaatwerk.