Lezingen

Nieuws
Werk
   -Alle
   -Ebooks
   -Luisterboeken
   -Bewerkt/Verfilmd
   -Vertaald
   -Bekroond

Auteur
   -Biografie
   -Bibliografie
   -Prijzen
   -Interviews
   -Standpunt
   -Dissertaties
   -Favorieten

Audio/Video
Foto's
Contact

Recensies

NRC-Handelsblad
Marjoleine de Vos

Subtiele jeugdroman van Anne Provoost: de moerasman moet de boot bouwen

In het verhaal over Noach en zijn ark, zoals dat in Genesis verteld wordt, zit veel ruimte. Het is maar een beknopt verhaal, er wordt niet veel meer verteld dan dat God Noach waarschuwde voor de vloed die Hij zou laten komen, dat Hij hem sommeerde om een ark te bouwen en dat alleen Noach en zijn vrouw en zijn zonen en hun vrouwen aan boord mochten, met zeven paren van alle reine dieren en van de onreine één paar. Maar hoe ging dat, dat bouwen van die ark door een woestijnvolk? En hoe kregen Noach en zijn zonen het voor elkaar om alleen aan boord te gaan, hoe kregen ze het over hun hart om iedereen te laten verdrinken, hoe weerhielden ze de anderen ervan aan boord te klimmen? Hoe hielden ze zichzelf in leven, ruim een jaar lang op die ark?

Anne Provoost, de schrijfster van onder meer het viervoudig bekroonde Vallen en het tweevoudig bekroonde De roos en het zwijn, heeft zich deze vragen en nog veel meer ook gesteld. En ze heeft zich voorgesteld hoe het toe zou zijn gegaan, daar in die woestijn waar aan de bouw van een enorm schip werd gewerkt door mensen die nooit meer water hadden gezien dan een bron of een poel. Ze schreef De arkvaarders.

Haar hoofdpersoon is Re Jana, dochter van een moerasvolk dat gewend is aan varen en vissen. Met haar vader en haar verlamde moeder trekt ze weg van het eigen volk, omdat het water stijgt in de moerasdelta en haar moeder de dreiging niet langer verdraagt, naar de bouwplaats in de woestijn. De moerasmensen zijn zwart, ze dragen niet meer dan een lendedoek en een boord om hun hals. De mensen die aan de ark bouwen zijn wit en dragen lange mantels. Ze zijn in elk opzicht anders. Ze horen tot de Rrattika, een nomadisch volk dat door de moerasmensen geminacht wordt om zijn instabiliteit. De Rrattika bouwen geen huizen en slapen op de grond, ze verbouwen geen voedsel, ze jagen geen dieren, ze bewaren niets, ze maken geen plannen, ze maken geen wijn want dat kost tijd, ze zijn slordig, wanordelijk, oppervlakkig. Op een enkele uitzondering na. Die uitzonderingen zijn de bouwheer en zijn zonen.

Eetgewoontes

Ondanks de verschillen in cultuur gaan de moerasmensen bij de Rrattika wonen. Daar is werk en eten, en de botenbouwers zijn op hun beurt blij met de komst van een man die weet wat dat is, een boot. Re Jana's vader gaat werken voor Cham, de jongste zoon van de bouwheer. De moerasman is nodig om de opdracht van `de Onnoembare' uit te voeren.

Tot zover is Provoosts boek een mooie vertelling. Ze maakt de verschillende volken en hun levenswijzen zichtbaar, met veel details maar zonder zich al te zeer te verliezen in het beschrijven van eigenaardige gewoontes. Ze laat zien wat een dergelijke grootse onderneming betekent daar in die tijd op die plek, ze laat zien hoe belangrijk het is om water te hebben, hoe mannen- en vrouwentaken verdeeld zijn (bij de botenbouwers weer anders dan bij de moerasmensen), hoe de eetgewoontes zijn (de moerasmensen doden dieren en eten ze op, de Rrattika gehoorzamen een goddelijk verbod op het eten van levende wezens), hoe veel volwassener jonge mensen zijn maar hoe ze toch ook nog jong zijn. Mooi, goed geschreven, beheerst en met greep op de stof vertelt ze dat allemaal.

Maar er is meer. Meer dan een bouwplaats in oude tijden en de tegenstelling tussen nomaden en settelaars. Deze ark is immers niet zomaar een project. Hij is een opdracht, van een god die gedreigd heeft met een ramp. Een onwaarschijnlijk verhaal daar midden in de woestijn. Maar de bouwheer en zijn zonen nemen het heel serieus. Re Jana, die een verhouding heeft met Cham, hoort van hem over de Onnoembare en zijn plannen. Ze gelooft hem wel, maar ze verbaast zich ook. `De Rrattika hadden een god gekozen waarvoor ze in angst leefden. Dat was wonderlijk, wij hadden de gewoonte om goden te kiezen die ons met rust lieten in plaats van ons te ergeren.' In zulke zinnen grossiert Provoost en ze zijn van een wonderlijke subtiliteit. Aan de ene kant wordt het geloof in goden vanzelfsprekend gevonden, aan de andere kant wordt doodkalm toegegeven dat het de mensen zijn die zich goden kiezen. Dat ze dat doen, betekent niet dat die goden krachteloos zijn.

Provoost heeft er zorgvuldig voor gewaakt om haar personages te hedendaags te maken. Het zijn geen ongelovige rationalisten die alles moeten verklaren, vrouwen die op een twintigste-eeuwse manier geëmancipeerd zijn. De personages voelen zich thuis en passen in de wereld waarover dit boek gaat, prehistorische tijden met andere eisen, maar ze stellen wel vragen.

De grote vraag in dit boek is en blijft die naar de rechtvaardigheid van het besluit van de Onbenoembare om een handjevol mensen uit te verkiezen en de hele rest te laten verdrinken. Wat betekent de rechtschapenheid van de uitverkorenen? Ze weten het zelf ook niet. Neelata, de jonge vrouw die met Cham trouwt, zal om die reden rechtschapen zijn, de vrouwen van de zonen van Noach worden immers gered. Re Jana is niet rechtschapen, wat ze ook doet, want ze hoort niet bij de uitverkorenen. `Hoe onderscheid je rechtschapenheid van angst voor straf?' vraagt Neelata zich af. `Is rechtschapen zijn hetzelfde als in leven blijven?' vraagt Re Jana.

Berouw

De oude Noach, de bouwheer, discussieert niet. Hij heeft de instructies van de Onnoembare gehoord, hij houdt zich eraan. Maar hij vertelt het volk dat op de werf werkt lange tijd niet waar de ark voor dient. Als hij hun uiteindelijk waarschuwt dat er een grote vloed zal komen, wordt hij toegejuicht. Omdat alle bouwers denken dat hij hen zal redden, dat ze allemaal op die enorme ark mogen. De mensen weten niet dat de dieren op die ark zullen gaan en dat zij zullen moeten verdrinken. Ze doen hun best om door berouw de Onnoembare gunstig te stemmen.

De spanning in het boek neemt enorm toe naarmate steeds duidelijker wordt dat de vloed geen verzinsel is, en dat Noach en zijn zonen Sem en Jafeth vastbesloten zijn om precies te doen wat de Onnoembare wil. En dat Cham, die aanvankelijk denkt Re Jana en haar vader te kunnen redden niets kan beginnen. En intussen leeft iedereen maar voort, in de wetenschap dat de aarde vernietigd zal worden.

Dat maakt voor het dagelijks leven geen verschil. Iedereen leeft zolang hij leeft, men trekt niet weg, komt niet in opstand. `Is dat wat de ouden generatie na generatie hebben gedaan?' vraagt Re Jana haar vader. `Weten dat er oorlog komt, weten dat er droogte komt of onheil, alle tekenen aan de wand ontcijferen, erover praten, de doembeelden uitspellen, maar er niet naar handelen? Liever versteend blijven van angst en over gewone dingen praten – of er nog water is voor het koken van de gierst, en of de grendel van de deur af mag — dan de situatie onder ogen zien?'

Bijna alles in dit boek lijkt wonderlijk actueel zonder dat men ook maar een moment de indruk krijgt dat de schrijfster actueel wilde zijn. Het boek is `eeuwig', het gaat over de dingen waar het altijd om gaat en het snijdt moeilijke kwesties aan. Goddelijke rechtvaardigheid, menselijk berouw, suffe gehoorzaamheid tegenover doortastend optreden wat is de juiste manier van leven? Mogen sommmige mensen geofferd worden ten behoeve van anderen? Hoe worden de goden gekalmeerd en welke goden moet men kiezen en gehoorzamen? Alle wensen en verlangens en onoplosbaarheden van de mens, al zijn onlogische religieuze verzinsels en zijn grote troostrijke waarheden komen erin aan de orde, allemaal volkomen vanzelfsprekend. `Waarom zijn we er dan, als het leven zo tijdelijk is?' vraagt Re Jana op een gegeven moment aan Noach. Zijn antwoord luidt: `Om te aanbidden en te offeren.' `Dan is de Onnoembare alleen op zichzelf gesteld. De mensen zullen zich tegen Hem keren en Hem snel vergeten,' antwoordt Re Jana. Ze weet wat er aan de Onnoembare ontbreekt: hij biedt geen troost.

De arkvaarders is een ongewoon rijk boek. Het snijdt zoveel aan, het is zo elegant geschreven, en het is zo adembenemend verteld dat het niet makkelijk is onberoerd te blijven. Het is uitgebracht als jeugdroman en het is te hopen dat veel `jeugd' dit boek zal lezen. Maar het zou geen kwaad kunnen als het lezerspubliek niet tot jeugd beperkt bleef.